Weerbegrippen:

Hierbij wat uitleg van verschillende begrippen

Dauwpunt

Het dauwpunt is de temperatuur waarbij waterdamp begint te condenseren door afkoeling van de lucht zonder dat vocht wordt toegevoerd of afgevoerd. Zodra de dauwpuntstemperatuur wordt bereikt is de lucht verzadigd met waterdamp en bedraagt de relatieve vochtigheid 100%. Denk maar aan de bril die beslaat zodra je in een warmere vochtige omgeving komt. Eerst is de temperatuur van de bril nog lager dan het dauwpunt van de lucht rond de bril, waardoor het vocht op de brillenglazen condenseert en de bril tijdelijk beslaat.

Luchtdruk

Het klinkt misschien gek, maar lucht heeft gewicht. Het is niet veel want 1 liter lucht weegt 1,3 gram. Maar het wordt toch aardig wat als je de hele dikte van de dampkring meetelt. Een luchtkolom in de atmosfeer vertegenwoordigt een bepaald gewicht en veroorzaakt daardoor een druk op het aardoppervlak. Dit is voor het eerst gemeten met kwik.
Een kolom kwik van 76 cm hoog en een oppervlak van 1 vierkante cm weegt precies 1 kg. Tegenwoordig spreken we over millibar of hectoPascal (hPa), waarbij 75 cm kwik voor 1000 hPa staat. De luchtdruk varieert van plaats tot plaats en ligt aan het aardoppervlak meestal tussen 940 tot 1060 hPa. In de kern van tropische stormen, zoals hurricanes kan de luchtdruk dalen tot onder 900 hPa. Verschil in luchtdruk ontstaat door verschil in verwarming. Hoe warmer de lucht, hoe lichter het gewicht, dus hoe lager de druk.

Gevoelstemperatuur of chill temperatuur (Wind Chill) [°C]
in de wind kan het kouder aanvoelen dan uit de wind, windchill (= verkoeling door de wind) genaamd. Het warmteverlies onder invloed van de wind wordt uitgedrukt in een soort gevoelswaarde van de temperatuur, ook wel gevoelstemperatuur of chill (= verkoelings) temperatuur genoemd. De bekendste berekeningsmethode is die van Robert Steadman die uitgaat van het evenwicht tussen warmteverlies en warmteproductie van een gezond persoon. De gevoelstemperatuur geldt ook voor hitte: warm en vochtig weer dat drukkend aanvoelt. Robert Steadman ontwikkelde daarvoor de hitte index, waarbij rekening wordt gehouden met de warmteoverdracht tussen lichaam en omgeving. De hitte index, die geldt voor zonnig weer, wordt bepaald uit een combinatie van temperatuur en vochtigheid.

Hitte-index (Heat Index) [°C]
De hitte-index beschrijft de warmteoverdracht tussen lichaam en omgeving bij zonnig weer. De index wordt bepaald uit een combinatie van temperatuur en vochtigheid en meestal aangeven in een tabel of grafiek. Daarbij worden ook de gevolgen en gevaren voor de mens aangegeven. De index, is ontwikkeld door de Amerikaan Robert Steadman, die ook de gevoelstemperatuur of chill (= verkoelings) temperatuur voor de combinatie van temperatuur (vorst) en wind bedacht.

THW-index (THW Index) [°C]
De THW-index berekent een gevoelstemperatuur rekening houdend met de temperatuur, de luchtvochtigheid en de windsnelheid.

Regenbui (Storm rain) [mm]
Een regenbui is de hoeveelheid regen die in een bepaalde periode valt. De periode begint op het moment dat er 0,5 mm regen is gevallen en stopt als er 24 uur lang geen regen is gevallen.

Windkrachttabel
m/s km/uur knopen
Beaufort
onder-
grens

boven-
grens

gemid-
delde
onder-
grens

boven-
grens

gemid-
delde
onder-
grens

boven-
grens

gemid-
delde
0
0
0.2
0.1
0
1
0.5
0
1
0.5
1
0.3
1.5
0.9
1
5
3
1
3
2
2
1.6
3.3
2.4
6
11
8.5
4
6
5
3
3.4
5.4
4.4
12
19
15.5
7
10
8.5
4
5.5
7.9
6.7
20
28
24
11
16
13.5
5
8.0
10.7
9.3
29
38
33.5
17
21
19
6
10.8
13.8
12.3
39
49
44
22
27
24.5
7
13.9
17.1
15.6
50
61
55.5
28
33
30.5
8
17.2
20.7
18.9
62
74
68
34
40
37
9
20.8
24.4
22.6
75
88
81.5
41
47
44
10
24.5
28.4
26.4
89
102
95.5
48
55
51.5
11
28.5
32.6
30.5
103
117
110
56
63
59.5
12
32.6
>32.6
>32.6
117
>117
>117
63
>63
>63
Benaming op het land
Beaufort
Benaming Effecten
0
stil rook stijgt recht of bijna recht omhoog
1
zwak winrichting te herkennen aan rook, windvanen reageren niet
2
zwak wind merkbaar in het gezicht, bladeren ritselen en windvanen bewegen
3
matig bladeren en twijgen bewegen voortdurend, wimpels worden gestrekt
4
matig stof en papier dwarrelen op en kleine takken bewegen
5
vrij krachtig kleine bebladerde takken zwaaien, op meren en kanalen vromen zich gekuifde golven
6
krachtig grote takken bewegen, de wind zoemt in de telegraafdraden, paraplus zijn moeilijk vast te houden
7
hard gehele bomen bewegen, de wind is hinderlijk als men er tegen in moet lopen
8
stormachtig twijgen breken af, het lopen wordt bemoeilijkt
9
storm schoorsteenkappen, dakpannen en tv antennes waaien af
10
zware storm bomen worden ontworteld, aanzienlijke schade aan gebouwen
11
zeer zware storm uitgebreide schade aan bossen en gebouwen
12
orkaan verwoestingen, niets blijft meer overeind
De gemiddelde windkracht wordt altijd uitgedrukt in meters per seconde.
Windstoten worden nooit uitgedrukt in Beaufort, omdat dit een categorie is voor gemiddelde windkracht over een periode van tien minuten. Windstoten worden uitgedrukt in kilometers per uur.

Hittegolf

In Nederland is officieel sprake van een hittegolf als de maximumtemperatuur in De Bilt gedurende tenminste vijf dagen elke dag 25 graden of hoger is (zomerse dagen) en in dat tijdvak bovendien op zeker drie dagen minstens 30 graden is bereikt (tropische dagen). Een hittegolf is dus een serie van minstens vijf zomerse dagen, waarvan er zeker drie tropisch zijn. Een hittegolf komt statistisch in ons land ongeveer eens in de drie jaar voor, maar soms zit er veel meer of juist minder tijd tussen. Tussen 1951 en 1974 was er geen enkele hittegolf op, maar alleen de zomer van 1947 telde er vier. Klimaatonderzoekers verwachten dat het aantal hittegolven in de 21 eeuw groter wordt door de opwarming van de aarde.

IJsdag

Dag waarop de maximumtemperatuur onder nul blijft, dus waarop het 24 uur blijft vriezen.

 

Vorstdag

Een dag waarop het vriest (minimumtemperatuur onder nul) wordt een vorstdag genoemd.

 

Nachtvorst

De temperatuur wordt op weerstations gewoonlijk op 1,5 meter boven een grasvlakte gemeten. Vlak boven de grond kan het temperatuurverloop echter anders zijn. Tijdens een windstille en heldere nacht koelt het daar sterker af. Voorwerpen op het aardoppervlak en ook bomen, struiken, bladeren en grassprietjes zenden voortdurend straling uit en verliezen onder die omstandigheden snel warmte. Meestal komt pas in de vroege ochtenduren de temperatuur beneden het vriespunt, omdat dan de uitstraling niet langer gecompenseerd wordt door de warmte aanvoer uit de grond.Bij vorst aan de grond bevriest de in de lucht aanwezige waterdamp. De bevroren druppeltjes zijn als een witte aanslag (rijp) te zien op het gras, lage struiken, de bovenkant van houten hekwerken of daken en ruiten van auto

 

de volgende uitspraken zijn geldig bij bereikte temperaturen

✔             warme dag: een dag met een maximum temperatuur van 20 graden of hoger.

✔             zomerse dag: een dag met een maximum temperatuur van 25 graden of hoger.

✔              tropische dag: een dag waarop de maximum temperatuur 30 graden of hoger is.

✔              hittegolf: als de maximumtemperatuur in De Bilt gedurende tenminste vijf dagen  elke dag 25 graden of hoger is.

✔              nachtvorst: als de temperatuur gemeten op 10 cm hoogte beneden  0 graden is.

✔              vorstdag: een dag waarop de minimumtemperatuur onder nul komt, wordt een vorstdag genoemd.

✔              ijsdag: een dag waarop het blijft vriezen. Ook de maximum temperatuur van het hele etmaal ligt dan dus onder nul.

✔              matige vorst: als de minimum temperatuur tussen de  -5 en  -10 graden ligt.

✔              strenge vorst: als de minimum temperatuur tussende  -10 en  -15 graden ligt.

✔              zeer strenge vorst: als de minimum temperatuur  -15 graden of lager is.

✔              ruimende wind: wanneer de wind met de wijzers van de klok mee draait.

✔              krimpende wind: wanneer de wind tegen de wijzers van de klok indraait.


Koudegetal (Hellman getal)

Inleiding 

Je hoort het regelmatig, vooral van oudere mensen: “vroeger waren de winters veel strenger!”. Is dat waar, of hebben mensen de neiging die ene strenge winter uit hun jeugd te onthouden en al die zachte winters niet? Om te onderzoeken of winters vroeger daadwerkelijk strenger (of liever “winterser”) waren is een objectieve maat nodig. En hier schuilt een probleem, immers, wat maakt een winter “streng” of “winters”? Hoe karakteriseer je een winter?

Winterkarakterisering 
Generaties (hobby)meteorologen hebben zich met deze vraag bezig gehouden en vele “wintermaten” zijn voorgesteld. Uiteindelijk is een door de Duitser Hellmann voorgestelde maat algemeen in zwang geraakt. Het Hellmann-getal wordt als volgt berekend:

  • Bereken de gemiddelde dagtemperatuur uit 24 uurlijkse waarnemingen in de periode 1 oktober tot en met 31 maart;
  • Indien de gemiddelde dagtemperatuur negatief is (b.v. -4.3) dan is het koudegetal (Hellmann-getal) voor die dag 4.3. Een postieve daggemiddelde temperatuur wordt dus niet meegeteld!;
  • Over de periode 1 oktober tot en met 31 maart worden alle koudegetallen bij elkaar opgeteld. Dit is het uiteindelijke koudegetal voor de winter.

 

Een simpele maat. Belangrijkste kritiek op het koudegetal is dat geen rekening wordt gehouden met de afwijking van de temperatuur ten op zichte van normaal en “winterse” zaken als ijs en sneeuw(bedekking). Het zal duidelijk zijn dat een maat alleen gebaseerd op de temperatuur niet alles zegt over de winter.

(Hellmann) Koudegetallen sinds 1901 in De Bilt

Het koudegetal, ook wel aangeduid als het Hellmanngetal (H) naar de Duitse meteoroloog Gustav Hellmann, is een maat voor de koude in het tijdvak van 1 november van het voorafgaande jaar tot en met 31 maart van het genoemde jaar. Voorbeeld: 1963 heeft betrekking op de periode 1 november 1962 tot en met 31 maart 1963. Het wordt verkregen door over dit tijdvak alle etmaalgemiddelde temperaturen beneden het vriespunt te sommeren met weglating van het minteken.

Actuele stand winter 2013/2014: 0.0 (t/m 31 MAART)
Jaar Getal Rang Jaar Getal
1901 121.4 1 1963 345.9
1902 51.8 2 1947 342.8
1903 119.1 3 1942 331.8
1904 65.6 4 1940 294.6
1905 39.2 5 1929 227.1
1906 33.6 6 1956 210.7
1907 118.4 7 1979 205.7
1908 105.5 8 1985 193.6
1909 131.9 9 1917 162.1
1910 12.8 10 1941 158.1
1911 38.0 11 1987 151.5
1912 56.9 12 1996 150.5
1913 17.9 13 1986 149.3
1914 53.3 14 1922 145.7
1915 16.6 15 1909 131.9
1916 26.0 16 1997 131.6
1917 162.1 17 1970 130.9
1918 66.7 18 1982 127.1
1919 73.4 19 1924 125.1
1920 32.3 20 1901 121.4
1921 34.8 21 1903 119.1
1922 145.7 22 1907 118.4
1923 25.3 23 1954 112.8
1924 125.1 24 1964 108.9
1925 32.2 25 1939 106.0
1926 99.4 26 1908 105.5
1927 19.3 27 1971 100.5
1928 93.5 28 1926 99.4
1929 227.1 29 1966 99.3
1930 18.4 30 1934 97.0
1931 55.3 31 2010 94.7
1932 44.8 32 1928 93.5
1933 87.6 33 2012 88.4
1934 97.0 34 1933 87.6
1935 22.9 35 1945 86.3
1936 26.7 36 1969 85.5
1937 35.8 37 1955 85.2
1938 29.5 38 1962 83.2
1939 106.0 39 2011 80.6
1940 294.6 40 2003 80.1
1941 158.1 41 1946 77.4
1942 331.8 42 1991 77.3
1943 34.3 43 1919 73.4
1944 35.9 44 2013 73.2
1945 86.3 45 1976 72.6
1946 77.4 46 1953 69.5
1947 342.8 47 1918 66.7
1948 35.2 48 1904 65.6
1949 53.6 49 1994 62.8
1950 53.0 50 1951 62.1
1951 62.1 51 1965 59.6
1952 20.1 52 1912 56.9
1953 69.5 53 2009 56.5
1954 112.8 54 1931 55.3
1955 85.2 55 1949 53.6
1956 210.7 56 1914 53.3
1957 18.9 57 1950 53.0
1958 49.7 58 1959 52.1
1959 52.1 59 1902 51.8
1960 42.4 60 1958 49.7
1961 24.9 61 1999 47.7
1962 83.2 62 1980 46.7
1963 345.9 63 1968 45.3
1964 108.9 64 1932 44.8
1965 59.6 65 1978 44.4
1966 99.3 66 1960 42.4
1967 30.0 67 1993 41.2
1968 45.3 68 1981 39.9
1969 85.5 69 1972 39.7
1970 130.9 70 1905 39.2
1971 100.5 71 1911 38.0
1972 39.7 72 1984 36.4
1973 23.8 73 1944 35.9
1974 24.3 74 1937 35.8
1975 3.2 75 1948 35.2
1976 72.6 76 1921 34.8
1977 19.1 77 1943 34.3
1978 44.4 78 1906 33.6
1979 205.7 79 1992 33.6
1980 46.7 80 2005 32.4
1981 39.9 81 1920 32.3
1982 127.1 82 1925 32.2
1983 23.9 83 2006 31.5
1984 36.4 84 1967 30.0
1985 193.6 85 1938 29.5
1986 149.3 86 2001 27.7
1987 151.5 87 1936 26.7
1988 13.0 88 1916 26.0
1989 1.9 89 1923 25.3
1990 8.4 90 1961 24.9
1991 77.3 91 1974 24.3
1992 33.6 92 1983 23.9
1993 41.2 93 1973 23.8
1994 62.8 94 1935 22.9
1995 21.8 95 1995 21.8
1996 150.5 96 2002 21.6
1997 131.6 97 2008 20.3
1998 19.3 98 1952 20.1
1999 47.7 99 1927 19.3
2000 3.6 100 1998 19.3
2001 27.7 101 1977 19.1
2002 21.6 102 1957 18.9
2003 80.1 103 1930 18.4
2004 16.3 104 1913 17.9
2005 32.4 105 1915 16.6
2006 31.5 106 2004 16.3
2007 4.8 107 1988 13.0
2008 20.3 108 1910 12.8
2009 56.5 109 1990 8.4
2010 94.7 110 2007 4.8
2011 80.6 111 2000 3.6
2012 88.4 112 1975 3.2
2013 73.2 113 1989 1.9
2014 0.0 114 2014 0.0

 

In bovenstaande figuur zijn de koudegetallen voor De Bilt (1901- 2000) uitgezet. Het volgende valt op:

  • Er is geen “trend” te ontdekken, strenge winters komen willekeurig over de hele reeks voor;
  • Vele Nederlandse winters verlopen zacht. Het gemiddelde koudegetal bedraagt 78. Het gemiddelde wordt echter sterk “bepaald” door enkele uitschieters naar boven (de strenge winters). Beter is om hier de mediaan te gebruiken; het getal waarbij 50% van de winters een hoger, en 50% van de winters een lager koudegetal heeft. De mediaan bedraagt 53.

 

Wat is normaal? 
Het KNMI gebruikt de volgende koudegetal-klassegrenzen om te bepalen of een winter “streng” of “zeer zacht” was”.
Koudegetal Klasse Frequentie
>300 Streng Eens per 50 jaar
160 <300 Zeer Koud Eens per 10 jaar
100 <160 Koud Eens per 3 jaar
40-100 Normaal
20 <40 Zacht Eens per 3 jaar
10 <20 Zeer Zacht Eens per 10 jaar
0 <10 Buitengewoon zacht Eens per 50 jaar